Huppelen

Hij praatte met zachte stem over een kind dat hij had zien huppelen.
Ik zei dat ik altijd rende.

Mijn vader snoof. ‘Rennen is anders. Huppelen betekent dat een kind vrolijk is.’

Vanaf dat moment probeerde ik overal heen te huppelen. Misschien zou hij dan net zo lief over mij praten als over dat huppelende kind.

Maar hij zag het nooit en ik begon weer te rennen. Huppelen was stom.